De Lathmer (Wilp)
Op deze pagina vindt u informatie over De Lathmer.
Ligging |
Ten zuidwesten van Wilp aan de Lathmerweg. |
Ontstaan |
De naam de Latmere wordt al genoemd in 1273, van een goed de Latmer is pas in 1414 sprake in een tienderol van de Hummelse tiend, zonder dat er overigens een eigenaar genoemd wordt |
Geschiedenis |
Eén
van de jongste kastelen aan de Veluwse kant van de IJssel is wel 'De
Lathmer' te Wilp. A.J. van der Aa weet er in zijn in 1846 verschenen
'Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden' het volgende over te
melden: 'Lathmer, gewoonlijk de Latemer genaamd, landgoed op de Middel-Veluwe, prov. Gelderland, ditr. Veluwe, arr. en 7 u. N. ten O. van Arnhem, kant. en 2 u. N.O. van Apeldoorn, gem. en 1 u. N.N.W. van Voorst, ½ u. W.t.Z. van Wilp, waartoe het behoort. Dit landgoed, waarvan het huis in eene watergracht ligt, eene vaste brug heeft, en met fraaije singels en wandelwegen omgeven is, werd, op het midden der vorige eeuw, bezeten door de Heer Willem Herman Baron van Broekhuizen enz., beschreven in de ridderschap van de Veluwe, die het huis en het geheele landgoed aanmerkelijk verbeterd heeft, door er aangename dreven, bosschaadjes en vijvers aan te leggen'. Deze beschrijving is nogal summier, maar gelukkig valt er meer over de Lathmer te vertellen. De naam werd oorspronkelijk gespeld als Latmer, maar in het midden van de zestiende eeuw komt ook de schrijfwijze Laekmer voor. Het woord 'Laak' dienen we hier te interpreteren als beek. De huidige naam is Lathmer. In 1273 wordt wordt een Albertus de Latmere genoemd als getuige van het kapittel van St. Walburg te Zutphen; een Willem ter Latmer komt voor in 1372 en ongetwijfeld zullen beide in relatie staan met het goed de Lathmer. Van het goed de Latmer is in 1414 sprake in een tienderol van de Hummelse tiend, zonder dat er overigens een eigenaar genoemd wordt. Die eigenaar is Albert van Zuderaes os Soerhuis, die in 1433 leenman van Evert van Wilp blijkt te zijn. Het Soerhuis is thans een boerderij in de nabijheid van de Lathmer. Het merkwaardige feit doet zich voor dat de havezathe Suideras bij Vierakker ook wel Soerhuis genoemd werd en ook daar treffen we een geslacht Van Zuderaves aan. Waarschijnlijk betreft het hier hetzelfde geslacht, doch de familierelaties konden tot dusver niet vastgesteld worden. Albert's nageslacht zal de Lathmer tot 1547 in eigendom behouden. In dat jaar verkoopt Frederik van Soerhuis, heer van Laickmer, het goed op 17 januari aan Pelgrim van Thije voor 900 goudgulden. Pelgrim overleed al twee jaar na de aankoop en zijn weduwe, Andries van Knyppenborch, hertrouwde met Rinquin van Essen tot de Swaenenburch (bij Vorchten). Het is dat echtpaar Van Essen-van den Knyppenborch dat de Laickmer, zoals het goed dan nog genoemd wordt, in 1547 weer van eigenaar doet veranderen. De koper Jacob van Brienen, gehuwd met Elisabeth van der Capellen. Dit echtpaar heeft het goed aanzienlijk uitgebreid want het is bekend dat Jacob in 1596 vele stukken grond in de buurt aankocht. Zijn zoon Hendrik is in 1615 eigenaar en hij is in 1622 nog in leven. Zijn sterfdatum is niet bekend, maar hij zal kort na 1622 zijn overleden, want in 1630 verkoopt Dirk van Brienen - hoogstwaarschijnlijk zijn zoon - de Lathmer aan Wilt van Broeckhuysen voor de somma van ƒ 48.500,=. Helemaal vlekkeloos is deze verkoop niet verlopen, want Dirk had tegelijkertijd het goed verkocht aan Arent van Haersolte, die er 10 november 1630 mee beleend werd. Wat er precies aan de hand geweest is, is niet bekend. Vermoedelijk had Dirk geldzorgen en was Arent één van zijn geldschieters, die - toen Dirk het onderpand dreigde te verkopen aan Wilt - zich met de Lathmer heeft laten belenen, teneinde zijn vordering op Dirk veilig te stellen. De zaak is toch nog in het reine gekomen, want Wilt van Broeckhuysen werd op 25 februari 1631 met de Lathmer beleend door de leenheer, Maximiliaan van Renesse, Heer van Wilp. Wilt van Broeckhuysen was in 1619 in het huwelijk getreden met Fenna van Delen. Hij was afkomstig van de havezathe Den Doorn bij Zwolle, die hij van zijn ouders erfde. Van zijn zwager Karel van Delen kocht hij in 1653 het kasteel de Geldersche Toren te Spankeren. De Lathmer vererfde op zijn zoon Willem Herman, die in 1671 weet te bereiken dat dat goed door Johan Pieter van Renesse en Agnes Francisca van Renesse tot Wilp uit de leenroerigheid ontslagen wordt. Hij maakte het goed tot een Zutphens leen en werd er op 13 april 1671 mee beleend. Hij was gehuwd met Johanna van Essen. De familie Broeckhuysen zal tot 1766 eigenaar blijven van het goed. De laatste, Willem Herman van Broeckhuysen maakte er een rommeltje van. Hij trad in het huwelijk met Mechtelt Jacomina van Lynden, die de Leeuwenberg bij Wilp ten huwelijk mee bracht. Dit echtpaar Van Broeckhuysen-van Lynden voerde een grote staat op de Lathmer. Ook lieten zij het huis en vooral de parkaanleg op grandioze wijze verfraaien en uitbreiden, hetgeen handen vol geld gekost moet hebben; geld dat op zeker moment niet meer voorhanden was. Het is dan ook misgelopen. Al in 1751 vorderde zijn tante Debora van Broeckhuysen-van (der) Hammen een bedrag van ƒ 16.753,= . Aangezien hij het bedrag niet kon terugbetalen, liet zij beslag leggen op zijn goederen. Niet alleen zij had geld van hem te goed; omstreeks 1760 had Willem Herman nog 184 andere schuldeisers. Was dat de reden dat hij en zijn echtgenote de Lathmer overdroegen aan hun zoon Wilt Hendrik in 1755? Willem Herman, die burgemeester van de stad Harderwijk was, heeft getracht het hem boven het hoofd hangende faillissement te ontlopen door veel van zijn bezittingen te verkopen, teneinde zijn schuldeisers te kunnen voldoen. Het heeft hem niet geholpen, maar het kostte hem in 1756 wel zijn plaats in de Veluwse ridderschap, waaruit hij gewipt werd, aangezien hij niet meer aan de bepalingen kon voldoen dat hij over een zeker vermogen beschikte. Willem Herman van Broeckhuysen overleed in 1764 en zijn weduwe weigert afstand te doen van zijn goederen. Op 17 februari 1766 werden de Wilpse bezittingen van baron van Broeckhuysen in het openbaar in 15 percelen verkocht, waaronder zich bevonden de Lathmer, het Huis te Wilp, de Leeuwenberg en de omstreeks 1760 afgebrande molen van Posterenk. De totale massa van de te veilen goederen werd gekocht door Lubbert Jan baron van Eck. Die was in 1764 ook al eigenaar geworden van het huis Rijswijk bij Groessen en voorts bezat hij goederen bij Arnhem, Velp en Brummen, onder andere zijn ouderlijk huis Overbeek te Velp. Zoals meer ietwat berooide Gelderse jonkers maakte hij fortuin in de Oost. In het leenregister is zijn naam niet vermeld. Dat zou ook niet kunnen, want hij was reeds op 1 april 1765 te Colombo overleden. Vermoedelijk had hij zijn familie opdracht gegeven om voor hem landgoederen aan te kopen als belegging voor zijn in de Oost verdiende geld. Het bericht van zijn dood zal eerst na de veiling van 1766 bekend geworden zijn, want dat bericht moest per schip van de V.O.C.-retourvloot worden overgebracht. In zijn plaats werd voor de gezamenlijke erven zijn broer Jacob Willem op 11 februari 1767 met de Lathmer beleend. De gezamenlijke erven verkochten de Lathmer aan Robbert Jasper van der Capellen, die er op 13 september 1770 mee beleend werd. Hij was een achterneef van de bekende patriot Joan Derk van der Capellen. Voor zijn patriottische sympathieën werd hij wegens landverraad ingedaagd en daarom verscheen hij sedert 1788 niet meer in de ridderschap van de Veluwe. Het vonnis werd overigens in 1795 vernietigd toen de Fransen het hier voor het zeggen kregen. Hij was gehuwd met de zeer gefortuneerde Sara Jacoba van de Velde en dat zal de reden geweest zijn dat hij nogal wat bezit kon verwerven. In 1769 had hij het kasteel De Marsch bij Zutphen van Evert Willem van Heeckeren gekocht en in 1781 zal hij de Engelenburg te Brummen van Pieter van Braam kopen. Toen had hij drie kastelen, hemelsbreed zo'n vijftien kilometer van elkaar gelegen. Dat heeft echter maar zeer kort geduurd, want nog in 1781 verkocht hij de Lathmer. De nieuwe eigenaar was een zeer illuster persoon, namelijk Peter Biron 'bij de gratie Gods Hertog van Lijfland, van Coerland etc.'. Dat etcetera staat dan onder meer voor Semgallen en voorst was hij Heer van Wartenberg, Bralin en Goschutz etcetera. Deze landen dienen we te zoeken in de voormalige Sovjetrepubliek Letland. Men kan zich afvragen waarom een hertog van zo'n ver land belangstelling zou kunnen hebben voor de Lathmer. De oplossing is vrij simpel. De hertogen van Lijfland en Koerland werden uit en door de adel gekozen. Het Biron regeerde sedert 1737 en Peter besteeg in 1769 de troon, toen zijn vader Ernst Johann ten gunste van hem afdankte. De Baltische adel bestond grotendeels uit leden van West-Europese en Scandinavische adellijke families; doorgaans jongere zoons die als kolonisten naar het oosten getrokken waren. De Biron's heetten eigenlijk Von Bűhren en stamden oorspronkelijk uit Westfalen. En de afstand tussen Westfalen en Wilp is niet zo heel erg groot!. Peter Biron werd op 1 juni 1781 met de Lathmer beleend, maar verkocht het goed in 1790. Zag hij zijn val naderen? Vijf jaar later werd hij door Tsarina Catharina de Grote gedwongen tot troonsafstand en werden zijn landen door Rusland ingelijfd. Op 4 november 1790 werd zijn opvolger met de Lathmer beleend. Voor het eerst was het kasteel in het bezit gekomen van een niet-edelman, en deed de gegoede handelsstand zijn intrede, in de persoon van de Amsterdamse koopman Jan Ananias Willink. Die moet er nogal wat bijgekocht hebben, want in de periode dat hij eigenaar was, bereikte de Lathmer zijn grootste omvang, namelijk 466 morgen en 271 roeden. Ook heeft hij vermoedelijk een nieuw huis laten bouwen. Willink's verblijf op de Lathmer is vrij geruisloos verlopen want er gebeuren in die tijd geen schokkende dingen en bij akte van 12 juli 1820 verkocht hij zijn gehele Wilpse bezit. Ditmaal was de koper een driemanschap, bestaande uit de Deventernaren Mr. Hendrik Willem van Marle, Mr. Adam van Doorninck en Hendrik Budde, die de Lathmer vermoedelijk op speculatie hebben gekocht. In die tijd verwierven zij meer goederen in de buurt van Deventer. Hun nieuwe aankoop bestond uit 35 percelen waar onder 'het oud adelijk Huis en Havezaat den Lathmer met de bouwhuizen, Hoven, Grachten, Cingels, Bouw- en Weilanden en Boschgronden met alle regten en geregtigheden daartoe gehorende', 'het oude adelijk Kasteel en Havezaat den Leeuwenberg tot Wilp bij de Lathmer.....' De totale koopsom heeft ƒ 225.000,= bedragen. Het driemanschap begon op 14 februari 1821 met de grote uitverkoop. De Lathmer zelf met een deel van het grondbezit kwam aan Mr. Adam van Doorninck, die het huis is gaan bewonen. Hij overleed op 4 oktober 1846, zijn echtgenote op 26 maart 1849, beiden op de Lathmer. Hun erfgenamen besluiten om het landgoed in 16 percelen te veilen door de Deventer notaris Mr. H.W. van Marle, een ander lid van het driemanschap. Het landgoed viel niet uiteen, daar de generale massa van de percelen gekocht werd door Jan Herman Adriaan Schimmelpenninck als lasthebber van Gulian Cornelis Crommelin, particulier te Amsterdam. Wat Crommelin precies gekocht heeft, vertelt ons de notariële akte. Het landgoed blijkt behoorlijk ingekrompen te zijn; van het omvangrijke bezit Willink zijn nog maar 150 bunders overgebleven. De drie voormalige kastelen, de Leeuwenberg, de Wilperhorst en het Huis te Wilp zijn dat al in andere handen overgegaan. Bij de Lathmer behoren dan nog slechts de boerenerven Soerhuis en Bosman, alsmede de katerstede Kleine Lathmer. Het herenhuis bevatte veertien kamers, keukens, kelders en verdere gemakken. Voorst waren er stallingen, koetshuis, tuinmanswoning, schuur, varkenshokken, een overdekte mestvaalt, broeikassen, en een oude toren, waarin kippenhok, kamer en duiventil. Na zijn dood in 1891 waren er 11 erfgenamen en het zag er naar uit dat geen van de erfgenamen in staat zou zijn de anderen uit te kopen. Er bleek er toch eentje te zijn, namelijk Mr. Marinus Cornelis Crommelin, die in 1866 in het huwelijk getreden was met de gefortuneerde bankiersdochter Sophia Carolina Agatha Wilhelmina van Dielen, die van haar ouders de ridderhofstad Kersbergen te Zeist erfde. Daar heeft het echtpaar lange tijd gewoond, daar hij ondermeer rechter te Utrecht was. Daar zijn zij ook overleden; hij in 1907, zij in 1919. De Lathmer liet hij na aan hun zoon Mr. Claude Crommelin, in 1901 in het huwelijk getreden met jonkvrouwe Elisabeth Anna van Schuylenburch, van het kasteel Wisch te Terborg. Hij was in diplomatieke dienst en verbleef buitenslands en bewoonde de Lathmer evenmin. Na zijn dood in 1946 viel het landgoed toe aan zijn zoon Mr. Charles Louis Frédéric, die eveneens bij Buitenlandse Zaken werkzaam was en het huis ook niet betrok. In 1950 verhuurde hij het huis aan de "Danël de Brouwerstichting", die het inrichtte tot een tehuis voor verpleging en verzorging van zwakzinnige jongens en mannen van alle leeftijden, geleid door de Congregatie van de Broeders Penitenten. Genoemde stichting kocht enige jaren later het huis met de circa 22 hectare; naderhand kocht zij er nog eens 23 hectare bij. De Danël de Brouwerstichting droeg in 1987 haar bevoegdheden inzake de Lathmer over aan de "Stichting Voorzieningen voor Geestelijk Gehandicapten de Lathmer". De gewijzigde bestemming heeft ertoe geleid, dat overal in het park gebouwen verrezen zijn, nodig voor een behoorlijke uitoefening van de zwakzinnigenzorg. Helaas wordt hierdoor de algehele indruk van de Lathmer als buitenplaats nogal door verstoord. Hoe het allereerste huis eruit gezien heeft, is niet bekend. De oudste afbeeldingen dateren uit de achttiende eeuw. Zij tonen ons een groot, rechthoekig huis met een zadeldak gedekt; aan de westzijde afgesloten door een trapgevel, aan de oostzijde door een in- en uitgezwenkte Gelderse gevel. Het huis bezat boven het souterrain vier verdiepingen. Op de noordwesthoek verhief zich een vierhoekige toren en een veelhoekige aan de zuidoosthoek, evenals in het midden van de zuidgevel en tussen beide laatste torens bevond zich een Gelderse gevel. Het geheel maakte een laatzestiende-eeuwse indruk, maar het huis kan heel goed oudere bouwdelen gehad hebben. In de tweede helft van de achttiende eeuw moet het huis zijn afgebroken, op de zuidoosttoren na, die voortaan fungeerde als kippenhok en duiventoren, want zo werd hij bij de verkoop in 1849 omschreven. Thans is hij niet meer aanwezig. Wanneer exact het huis afgebroken werd, is niet bekend. Mogelijk geschiedde de afbraak op last van Willink. Die heeft dan op het voorplein een nieuw huis laten bouwen, waar zich blijkens een oude kaart een langgerekt dienstgebouw bevond en het is niet uitgesloten dat het nieuwe huis gebouwd werd met gebruikmaking van het muurwerk van dat dienstgebouw. Het kreeg boven een hoge parterre een vrij lage verdieping, alles voorzien van grote, voor die tijd moderne schijframen. Dat huis was voor de Crommelins kennelijk te simpel en mogelijk ook te klein. Omstreeks 1860 werd het bestaande huis verbouwd en vergroot in Italiaanse villastijl. Het kreeg een volwaardige bovenverdieping met daarboven nog een attiek, een lage verdieping met kleine vensters boven de kroonlijst. De voorgevel werd voorzien van een torenachtige middenpartij, bekroond met een opgewerkt spitsje. Dit huis is geen erg lang leven beschoren geweest. Op 1 augustus 1911 brandde het tot de grond toe af en de Zutphense Courant van de dag daarop geeft een uitgebreid verslag van het gebeurde en een paar gedeeltes daaruit worden hieronder weergegeven. Het verslag opent met de zinnen: 'Huize "De Lathmer", onder Wilp, (gem. Voorst) is niet meer. Van het trotsche gebouw is weinig meer dan een troostelooze ruïne overgebleven. De eenmaal witte muren, die thans voor een deel nog, bruin geblakerd zijn, vertellen u wat er gebeurd is. Gisterenavond te ongeveer half tien begon de brandklok op "de Lathmer" te luiden: er was brand uitgebroken. Het vuur was begonnen in de slaapkamer van den heer des huizes, die - wijl hij zich een weinig onwel gevoelde - reeds te bed lag. Toen deze bemerkte wat er gaande was stond het heele vertrek reeds vol rook. Hij riep om hulp, waarop dadelijk de huisknecht kwam toeschieten. Deze slaagde er in den heer des huizes naar buiten te brengen zonder dat deze tijd had eenige kleedingstukken aan te schieten. Ook mevrouw, hun vier kinderen (de oudste was van huis) en een dame met haar dochtertje die op het landgoed gelogeerd waren, ontkwamen in nachtcostuum..... Intusschen hadden de vlammen met zoo razende snelheid om zich gegrepen dat er niet aan te denken was veel te redden. De geheele inboedel, waaronder vele kostbare oudheden, is in vlammen opgegaan. Slechts enkele voorwerpen, een schrijfbureau o.a. naar men ons mededeelde, konden in veiligheid gebracht worden. Drie spuiten waren wel spoedig ter plaatse - een uit Twello, uit Posterenk en uit Wilp, maar ze konden zoo spoedig geen water geven, al weer wegens de droogte, en buitendien bleek het spuitmateriaal voor zoo'n grooten brand ook niet berekend. Het voornaamste wat men kon doen, was de naburige schuren en het tuinmanshuis nat houden. Gelukkig was er bijna geen wind, zodat het vuur tot de villa zelf beperkt bleef.... Te ongeveer vijf uur was het vuur gebluscht, nadat het heele hoofdgebouw zoo goed als uitgebrand was. De huize Lathmer en de inboedel waren eigendom van Mr. C. Crommelin te 's-Gravenhage. De villa was dezen zomer verhuurd aan den heer J. van den Broek d'Obrenan, eveneens uit Den Haag. Voor een paar jaar was 't hoofdgebouw geheel gerestaureerd. Wat de oorzaak van den brand is geweest, weet men niet. Toen hij om half tien uitbrak was er nog geen sprake van onweer boven Wilp. Het vermoeden is geuit dat er een ontploffing van acetyleengas - waarmee "De Lathmer" verlicht werd - zou hebben plaats gehad, tengevolge van een lek in de leiding...'. Vrijwel meteen na de brand nam de eigenaar het besluit, de Lathmer te laten herbouwen. Met het vervaardigen van de herbouwplannen werden de architecten J.J. , M.A. en J. van Nieukerken belast. Zij ontwierpen een kolossaal huis in neorenaissancestijl met zeven trapgevels en een vierkante toren, of - zoals M.A. van Nieukerken zich uitdrukte - een huis in zuivere 'Van Nieukerkenstijl'. Vergelijkbare bouwwerken van deze architecten vindt men in 's-Gravenhage in het gebouw van een petroleummaatschappij en in het kasteel 'De Witteburg' te Wassenaar. Zoals we reeds zagen, heeft alleen de eerste generatie Crommelin de Lathmer bewoond; daarna is het huis altijd verhuurd. Het verhaal gaat dat Mr. Claude - toen men hem berichtte dat het huis klaar was - niet eens de moeite heeft genomen om een kijkje te gaan nemen, maar dat hij de architect berichtte dat die de rekening maar moest sturen. Thans is op het landgoed De Lathmer de Stichting Zozijn gevestigd. Op landgoed De Lathmer in Wilp wonen mensen met een handicap die kiezen voor een beschermde woonomgeving. Er zijn op het landgoed zo’n veertig verschillende woningen. Elke woning heeft zijn eigen sfeer en karakter. De meeste cliënten die in Wilp wonen, hebben behoefte aan intensieve begeleiding en/of verzorging. Er is speciale aandacht voor mensen met een ernstige meervoudige complexe handicap (EMCG). De komende jaren wordt het landgoed opnieuw ingericht. Bij de herinrichting wordt gedeeltelijk vervanging gerealiseerd ter vervanging van oude huisvesting. Daarnaast worden er, in samenwerking met andere partijen, woningen gebouwd voor derden. Op die manier wordt het landgoed in de toekomst een gewone woonwijk van Wilp. |
Eigenaar/Bewoners |
Stichting Zozijn (INFO) |
Huidige doeleinden |
Tehuis voor verpleging en verzorging van zwakzinnige jongens en mannen. |
Toegankelijk |
Landgoed toegankelijk, het huis en directe terrein van de Stichting zijn niet vrij toegankelijk. |
Foto's |
|
Bronnen |
Jan Harenberg - "Kastelen rond Zutphen II" (kleine Monumenten reeks) |